Dit artikel verscheen in de Plantage Hortus van maart 2002. In december 2002 verscheen in de Hortuskrant een artikel over de waterranonkel, een ondergeslacht van de boterbloem. door Fred Triep
De soorten van het geslacht Ranunculus hebben bijna allemaal een groene kelk en een gekleurde bloemkroon. De bloemkroonblaadjes bestaan uit een plaat en een nagel, waarop zich een honinggroef bevindt. De Nederlandse boterbloemen kunnen we grofweg in twee groepen verdelen, de "eigenlijke" boterbloemen en de waterranonkels. De eigenlijke boterbloemen zijn landplanten, die in Nederland allemaal boterachtig glanzende gele bloemen dragen. Deze boterbloemen zijn zo kenmerkend voor onze grazige vegetaties, dat vrijwel iedere Nederlander ze kent. Binnen de op het land groeiende boterbloemen vormt het speenkruid (R. ficaria) een afwijkende soort, omdat hij bloemen met meer dan vijf bloemdelen bevat. Bij alle boterbloemsoorten op het land vinden we een bladrozet met grote bladeren en een bloeistengel, waaraan nog wat kleine bladeren zitten. Deze bladeren zijn vaak handvormig ingesneden of handvormig samengesteld. De bladsteel heeft meestal een hartvormige bladschede.
De waterranonkels (ook wel apart genomen onder de naam Batrachium) hebben bloemen, waarvan de plaat wit is en de nagel geelachtig wit. Ook bij deze waterranonkels vinden we twee typen bladeren. Er zijn bladeren, die op het water drijven. Deze zijn gelobd of gedeeld. Daarnaast zijn er ondergedoken bladeren, die uit gevorkte draadvormige slippen bestaan. Omdat de verschillende waterranonkelsoorten een grote variatie vertonen en er overgangen bestaan tussen de soorten, is het voor een amateur vaak moeilijk ze op naam te brengen
De landranonkels komen voor in verschillende grazige vegetaties, iedere soort heeft daarin zijn eigen niche. De akkerboterbloem, R. arvensis komt bijvoorbeeld graag op droge, kalkrijke grond voor, terwijl de blaartrekkende boterbloem, R. sceleratus liever een stikstofrijke grond verkiest.
Van de twintig boterbloemsoorten in Nederland zijn er een aantal zeldzaam. Bijvoorbeeld de bosboterbloem, R. nemorosus die in Nederland alleen voorkomt in Zuid- Limburg en één plek bij Nijmegen. Gevreesd wordt, dat deze soort in de nabije toekomst uit Nederland zal zijn verdwenen. De Kempense waterranonkel, R. omiophyllus en de driedelige waterranonkel, R. tripartitus zijn maar enkele keren op Nederlands grondgebied gevonden. Veel planten uit de Ranunculaceae zijn giftig; hun plantedelen bevatten het alkaloïde berberine. Boterbloemen worden niet gegeten door koeien of schapen. In droge vorm (in het hooi) vormen deze planten geen probleem meer voor het vee. In de Hortus kunt u de boterbloemen vinden in het Ranunculaceae- vak. Literatuur Vernon Heywood E.J. Weeda, R. Westra, Ch. Westra en T. Westra L. Watson and M. J. Dallwitz (1992 onwards). Links Meer informatie over de verschillende soorten boterbloem kunt u onder andere vinden op:
Voor aanvullingen of reacties, stuur mij een email: email: Fred Triep
|