Dit artikel verscheen in de Hortuskrant van juni 2004. De Welwitschia is te beschouwen als een 'levend fossiel' In diezelfde krant schreef ik ook een artikel over de evolutie van zaadplanten door Fred Triep
De Zaadplanten worden al sinds lange tijd ingedeeld in twee grote groepen, de Naaktzadige Planten (Gymnospermae) en de Bedektzadige Planten (Angiospermae). Bij de Naaktzadigen is het zaad niet volledig afgesloten van de buitenlucht, bij de kegel van een conifeer kunt u het zaad van buitenaf bereiken. De belangrijkste groep Naaktzadigen zijn de coniferen (den, spar, enz.), daarnaast zijn er nog de Cycadeeën en de Ginkgoachtigen. De kleine groep van planten, die behoren tot de klasse Gnetopsida, hadden evenals de andere Naaktzadige Planten hun hoogtepunt in de geologische periode Jura (190 tot 136 miljoen jaar geleden). Daarna nam hun aantal en verspreiding af, omdat ze niet konden concurreren met de Bedektzadige Planten (onze bloemplanten, waarbij het zaad in een afgesloten vrucht ligt). Ouderdom De soorten uit de geslachten Ephedra en Gnetum komen nog over een groot gebied van de wereld voor, maar dan met een klein aantal soorten. Welwitschia mirabilis komt slechts in een geïsoleerd gebiedje in zuidwest Afrika voor, in de Namib- woestijn van Namibië en Angola. Door aanpassing aan het barre woestijnklimaat heeft hij de concurrentie met de hoger ontwikkelde bloemplanten kunnen weerstaan. De Welwitschia wordt in het Afrikaans de ‘tweeblaarkanniedood’ genoemd. De planten kunnen namelijk erg oud worden. Veel volwassen planten in het groeigebied zijn zeker duizend jaar oud en er zijn ook planten gevonden, die wel tweeduizend jaar oud zijn.
Uiterlijk De Welwitschia is een bizarre plant. Hij heeft een kleine verdikte stam boven de grond (caudex), die aan de top twee langwerpige bladeren vormt. De bladeren hebben twee plekken met delingsweefsel (meristeem), zowel aan het einde van het blad als aan de basis. Bij de Bedektzadige Planten is er alleen delingsweefsel aan de uiteinden: groei vindt alleen plaats aan de uiteinden van stengels en bladeren. Bij de Welwitschia kan dus groei op twee plekken optreden, maar de groeipunten aan het eind van het blad verdwijnen na enige tijd omdat de uiteinden van de bladeren vergaan. De groei aan de basis blijft het hele leven doorgaan en die groeisnelheid kan acht tot vijftien cm per jaar bedragen. Daardoor worden er lange bladeren gevormd, die aan de uiteinden bruin worden en langzaam vergaan. Maar als het delingsweefsel aan de basis van de bladeren ook dood gaat, dan is de plant uiteindelijk verloren. De bladeren worden gemiddeld twee tot drie meter lang, waarbij ze een breedte hebben van ongeveer één meter. De grootste plant, die ooit gevonden werd, had bladeren van 6, 2 meter lengte die 1,8 meter breed waren. De stam van deze plant vormt een stevige penwortel van enige meters lengte. Je zou vermoeden dat deze penwortel wordt gebruikt om water op grote diepte op te nemen. Maar dat gebeurt niet, de penwortel dient alleen maar voor verankering in de grond.
Wateropname De Welwitschia groeit in de woestijn in een gebied, waar soms gedurende jaren geen regen valt. Hoe komt hij dan aan water? Deze plant blijkt in de Namib woestijn alleen voor te komen in een tachtig kilometer breed kustgebied, waar regelmatig mist optrekt vanuit het water van de koude Golfstroom. In de nacht condenseert het water en dan kan de Welwitschia via zijn huidmondjes water opnemen. Overdag sluiten de huidmondjes, waardoor verdamping wordt voorkomen. Voortplanting De Welwitschia heeft overeenkomsten met onze Bedektzadige Planten, zoals de aanwezigheid van voortplantingsorganen, die in lagen zijn opgebouwd. De mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen lijken door hun gelaagdheid op de bloemen van onze bloemplanten. Overigens zijn er apart mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen (kegels), die ontstaan op de basis van de bladeren. De bestuiving vindt plaats door insecten. Daarnaast hebben de vertegenwoordigers van deze plant cellen voor het transport van water, die ander Naaktzadige Planten missen. Om die redenen zijn de Welwitschia en de andere vertegenwoordigers van de Gnetopsida lange tijd beschouwd als de ‘voorlopers’ van de Bedektzadigen. Moleculair biologisch onderzoek in 1999 heeft echter uitgewezen, dat deze groep vreemde planten veel meer verwantschap heeft met de coniferen, de grootste groep van nu nog levende Naaktzadigen. Wie dan wel de voorouders van de Bedektzadige Planten zouden kunnen zijn, is nog steeds een raadsel. Hierover kunt u meer lezen in het verhaal over de evolutie elders in het blad. Op de Welwischia wordt vaak een wantsensoort (Probergrothius sexpunctatis, familie Pyrrhocoridae) gevonden, die de zaden van de vrouwelijke kegel aansteekt om die leeg te zuigen. Dat doen ook de rode nymphen, de larven van deze wants. Omdat deze wantsensoort vaak parend gezien wordt, wordt hij door de bevolking daar ook wel de "push-me-pull-you bug" genoemd. Bedreigde plant De Welwitschia wordt als een bedreigde plant beschouwd, omdat de groei door het extreme woestijnklimaat gering is en de vermeerdering door zaden beperkt is door incidentele “natte” jaren. Daarnaast willen verzamelaars graag deze vreemde plant bezitten. Door de jarenlange burgeroorlog in Angola is de populatie daar beter beschermd dan in Namibië: geen verzamelaar wil zijn leven riskeren in een mijnenveld. Gelukkig kan de Welwitschia ook uit zaad opgekweekt worden. Een probleem vormt echter wel zijn lange penwortel, als hij volwassen wordt. Maar door gebruik te maken van een lange rioleringsbuis kunnen deze planten gekweekt worden. Welwitschia mirabilis kunt u in de Hortus aantreffen in een speciaal glazen kasje, dat midden in het woestijngedeelte van de Drie- Klimaten Kas staatLiteratuur Barry Thomas Mark E
Olson Destination
Voor aanvullingen of reacties, stuur mij een email: email: Fred Triep
|