Dit artikel verscheen in de Hortuskrant van juni 2004. Daarnaast verscheen in deze krant een artikel van mij over het 'levend fossiel' Welwitschia mirabilis. In de Hortuskrant van september 2002 schreef ik een ander artikel over de evolutie, namelijk over Carboonplanten door Fred Triep
Tegen
het einde van de geologische periode Siluur, ongeveer 410 miljoen jaren geleden,
kwamen de eerste planten aan land. Gedurende miljoenen jaren regeerden
Sporenplanten (mossen, wolfsklauwen en varens) het land. Bij de Sporenplanten
kunnen we twee duidelijke generaties onderscheiden, die gametofyt en sporofyt
genoemd worden. De sporofyt vormt sporen, waaruit een nieuwe plant (gametofyt)
groeit. De gametofyt maakt mannelijke en vrouwelijke geslachtscellen en na
bevruchting ontstaat hieruit weer een sporofyt. Heel veel mensen zullen de
gametofyt van een varen niet bewust gezien hebben, het is een klein “plantje”
(prothallium) tussen de volwassen varenplanten (sporofyt). Op het prothallium
ligt vaak een dun laagje water, waardoor mannelijke geslachtcellen naar de
vrouwelijke geslachtscellen kunnen zwemmen.
Rond
350 miljoen jaar geleden (eind Devoon/begin Carboon) ontstonden de eerste
zaadplanten. Bij de zaadplanten is de voortplanting minder kwetsbaar voor
milieu-invloeden. De zaadplanten bezitten ook de eerder genoemde generaties,
maar de gametofyt blijft op de sporofyt zitten en is omgeven door de sporofyt en
daardoor niet meer zichtbaar. Bij de bloemplanten komt de gametofyt overeen met
de embryozak in de zaadknop in het vruchtbeginsel van de stamper en de pollenkorrel in het
helmhokje van de meeldraad. De voortplanting is niet meer afhankelijk van
transport via water, waardoor droge gebieden “gekoloniseerd” konden worden. De
zaadplanten worden al sinds Linnaeus verdeeld in twee groepen, de Naaktzadige
Planten (Gymnospermen) en Bedektzadige Planten (Angiospermen). Bij de eerste
groep is het zaad niet volledig opgesloten. Bijvoorbeeld bij de Coniferen vinden
we kegels waar de zaden contact hebben met de buitenlucht. Bij de Angiospermen
zitten de zaden in een afgesloten vrucht. Biologen nemen aan dat deze groep zich
uit de Gymnospermen ontwikkeld hebben. De
oudste Gymnospermen waren de Zaadvarens, die meer op varens leken dan op de
huidige zaadplanten. Nu weet men dat het geen varens zijn maar zaadplanten,
omdat er fossiele bladeren met daaraan zaden gevonden zijn. Deze groep planten
leefde miljoenen jaren op aarde, van 300 miljoen jaar geleden tot ongeveer 150
miljoen jaar geleden. Uit de Zaadvarens ontwikkelde zich waarschijnlijk de Cycadeeën. Deze naaktzadige planten worden ook wel Cycaspalmen genoemd, maar
niets met echte palmen te maken. De Cycadeeën vormen tegenwoordig een kleine
groep van planten, die bijna uitsluitend in de (sub)tropen gevonden worden. De Cycadales
hebben een dikke stam met op de top een krans van varenachtig stevige bladeren,
die erg op palmbladeren lijken. Gedurende de geologische periode Jura (190 tot
136 miljoen jaar geleden) hadden ze hun bloeiperiode, daarna nam hun aantal af.
Nu leven er nog maar weinig soorten van deze groep. De bekendste plant uit deze
groep is de Cycas revoluta, die nu als een decoratieve kamerplant
verkocht wordt in tuincentra. Fraaie voorbeelden vindt u in de palmenkas, o.a.
de oostkaapse broodboom, Encephelartos altensteinii. De
Coniferen vormen tegenwoordig de belangrijkste groep Gymnospermen op aarde.
Hoewel de “bloeiperiode” (eveneens de Jura) van de Coniferen voorbij is,
zijn zij in bepaalde streken op aarde nog steeds sfeerbepalend: de hogere
breedtegraden op aarde met de taiga (naaldwoudzone). Coniferen gebruiken voor
hun voortplanting minder energie dan de Cycadeeën. De kegels met mannelijke
geslachtscellen (pollen) en vrouwelijke geslachtscellen (zaadknoppen) bevinden
zich op één boom, wat de bevruchting vergemakkelijkt. Daarnaast laat een
conifeer pas na bevruchting de kleine zaadknop uitgroeien tot een groter zaad.
Een Cycaspalm laat al zijn zaadknoppen volledig uitgroeien. Naast
de Cycadeeën en de Coniferen zijn er nog twee andere groepen Gymnospermen. In
de periode Trias (225 tot 190 miljoen jaar geleden) kwamen er al bomen voor, die
op de huidige ginkgo (Ginkgo biloba) lijken. Deze voorouders hadden een
wereldwijde verspreiding, maar de huidige ginkgo komt nog maar in een klein
gebiedje in West China voor. Voor het uitsterven van deze boom hoeft niet
gevreesd te worden, omdat hij gekweekt wordt voor zijn decoratieve kwaliteiten.
Evenals de cycaspalm wordt de ginkgo een “levend” fossiel genoemd. Figuur 1 geeft de recente inzichten
in de verwantschap tussen Gymnospermen en Angiospermen op basis van het
moleculair genetisch onderzoek weer, dat in 1999 gepubliceerd is. Uit dit
onderzoek is ook gebleken dat het struikje Amborella trichopoda (de enige
vertegenwoordiger van de familie Amborellaceae) van eilanden uit de
Stille Zuidzee zeer grote genetische overeenkomst heeft met de voorouder van
onze bloemplanten. Het onderzoek aan het DNA van planten heeft ook binnen de
groep van de Angiospermen tot andere inzichten geleid. Biologen namen
aanvankelijk aan, dat Magnolia de meeste primitieve bedektzadige is, omdat de
bloem uit een groot aantal delen bestaat. Nu gaat men er van uit, dat dit na de Amborella
de planten uit de orde Nymphaeales (verwanten van de waterlelie)
zijn.
De
bloemplanten verschenen in het vroege Krijt (140 miljoen jaar geleden). Binnen
relatief korte tijd ontstonden verschillende families van de bedektzadige
planten. Tegen het einde van het Krijt (60 miljoen jaar geleden) hadden zij de
naaktzadige planten van hun dominante positie verdrongen. De eerste Angiospermen
ontstonden waarschijnlijk in het supercontinent Gondwana. Gondwana is het
continent dat gedurende miljoenen jaren uit onder andere het huidige Zuid-
Amerika, Afrika, Australie, Antarctica en India bestond. Figuur 2 geeft weer hoe
Gondwana er omstreeks 135 miljoen jaar geleden uitzag en omstreeks 95 miljoen
jaar geleden. De Angiospermen ontstonden op de grens, waar Zuid- Amerika en
Afrika werden gescheiden. Van daar uit verspreidde deze groep zich naar hogere
breedten op de aarde. De snelle evolutie van de Angiospermen is onder andere het
gevolg van de co-evolutie met insecten. De allereerste bloemplanten hadden
waarschijnlijk witte bloemen (zoals de Magnolia), omdat ze bestoven werden door
kevers. De bestuiving door bijen en andere insecten, die kleuren kunnen zien
zorgden voor een selectiedruk op veranderingen in de bouw en de kleur van de
bloemen: van radiaal symmetrisch naar tweezijdig symmetrisch en van wit naar
verschillende kleuren. Uit
de verspreiding van een aantal plantenfamilies over het zuidelijk halfrond is
nog steeds te zien, dat vele groepen Angiospermen in Gondwana ontstonden. In
figuur 3 ziet u de verspreiding van de familie Proteaceae over de wereld.
De meeste soorten leven nu in Zuid Afrika, maar er worden ook soorten in Zuid-
Amerika en Australie (bijvoorbeeld de Australische zilvereik
of Grevillea robusta)
gevonden. Hetzelfde patroon vinden we ook bij de familie Winteraceae, Restionaceae
en het grootste deel van de familie Myrtaceae.
De
Angiospermen worden verdeeld in grote groepen. Voor veel lezers is
waarschijnlijk de indeling in tweezaadlobbige planten (Dicotylen) en
eenzaadlobbige planten (Monocotylen) bekend. De moleculair genetische
onderzoeken van 1999 hebben ook hier tot nieuwe inzichten geleid.. Bij de nieuwe
indeling zijn de Monocotylen nog steeds aanwezig, maar de Dicotylen worden dan
verdeeld in twee groepen, de grootste groep met de meeste Dicotylen (de meer
ontwikkelde Eudicots) en een restgroep die primitiever is met onder andere de
verwanten van de waterlelie, de laurier en de magnolia. Het genetisch onderzoek
geeft ook aanleiding te veronderstellen, dat de Monocotylen uit de Dicotylen
zijn ontstaan. Dit wordt bevestigd door de fossiele vondsten: onder de fossielen
van 127 tot 112 miljoen jaar geleden worden geen eenzaadlobbige planten
aangetroffen. De
evolutie van de bloemplanten heeft ook grote gevolgen gehad voor uiterlijk van
de wereld. Door bijvoorbeeld het ontstaan van de grassen (begin Eoceen, ongeveer
50 miljoen jaar geleden) konden de grote grazers zich ontwikkelen. Grassen
kunnen zich beter herstellen van vraat dan andere planten. Zij waren ook in het
voordeel ten opzichte van ander planten toen het klimaat in het Eoceen steeds
droger werd. Uiteindelijk maakte het ontstaan van de grassen ook de ontwikkeling
van de huidige mens mogelijk, veel gewassen (granen) komen uit de grassenfamilie
(Poaceae). Wilt
u meer lezen over de evolutie van de planten? Een boeiende website over de
evolutie van planten is de mooie en zeer verzorgde website van de 23 jarige
Australische student Adam Dimech. Elders in de krant vindt u nog een verhaal
over het ‘levend fossiel’ Welwitschia
mirabilis. Literatuur
Barry Thomas K.J.
Willis en J.C. McElwain Mary
E. White
Voor aanvullingen of reacties, stuur mij een email: email: Fred Triep
|